Daan Jansen
In de oorlog werden tussen de 400.000 en 650.000 Nederlandse mannen gedwongen in Duitsland te werken. Zoveel, dat men niet eens een exact getal kan geven. Ook duizenden Apeldoornse mannen zijn weggevoerd als dwangarbeider.
In de loop van de oorlog namen de Duitsers steeds strengere maatregelen om te zorgen dat ze voldoende arbeidskrachten konden wegvoeren: er kwamen razzia's en zelfs executies.
Acht mannen werden doodgeschoten om de Apeldoornse bevolking onder druk te zetten. Bij de dwangarbeid ging het niet alleen om volwassen mannen, op het laatst werden ook jongens van 17 en zelfs 16 jaar op transport gesteld.
Bij de razzia van 2 december 1944 dreven de Duitsers 11.000 mannen en jongens samen op het marktplein. Ze selecteerden er 4500 en die werden 's avonds in twee treinen geladen op weg naar Duitsland. In één ervan zat Daan Jansen, zeventien jaar oud, op weg naar de hel van kamp Rees, waar ze een tankval moesten graven om de geallieerde opmars te stoppen.
Over Daans belevenissen als dwangarbeider weten we tamelijk veel en ook over zijn gedachten, want al in de trein schreef hij zijn eerste brief naar huis. Dat bleef hij doen, toen hij in het kamp zat, in totaal 15 brieven. Het is bijzonder dat die brieven bewaard zijn gebleven, zodat we nu zijn ooggetuigenverslag kunnen lezen.
Die brieven zijn nog op een andere manier bijzonder: hij klaagt nauwelijks over de erbarmelijke toestanden in het kamp en de loodzware arbeid. Integendeel: hij spreekt zijn ouders en zus moed in:
"Ik begrijp dat u me heel erg mist; doch laat de moed niet zinken: ik kom terug, alleen God weet wanneer. Nogmaals heb geen zorg; lees maar Lucas 12."
Dat schrijft hij op Tweede Kerstdag 1944.
Hij kreeg ook brieven van thuis en, heel belangrijk, pakjes met voedsel en kleding.
Daardoor en door zijn vertrouwen op God bleef hij op de been, ondanks de kou, de zware arbeid en de plaag van kamp Rees: dysenterie.
Af en toe klinkt tussen de regels toch wanhoop door, maar steeds praat hij zichzelf en zijn ouders weer moed in. Een citaat uit zijn brief van 21 januari 1945:
"Overdag lijden we bittere kou, doch 's nachts lekker onder de dekens. De hoop met zes weken af te zwaaien is ijdel gebleken. Nu maar kop op en met Gods hulp verder. O, 't is soms moeilijk om dapper te zijn als je overdag bij de open Rijn staat en 's nacht onder besneeuwde dekens moet liggen. Ik bid dan veel en 't helpt."
Hij overleefde de slavenarbeid in de modder, maar toen sloeg het noodlot op een andere manier toe. Op 2 maart 's avonds viel in de barak een brandende kaars om. Het vuur verspreidde zich razendsnel door het stro. Er was maar één uitgang, want de nooduitgang was geblokkeerd. 36 mannen zijn levend verbrand, waaronder acht Nederlanders, ook Daan Jansen. Hun lichamen zijn in een massagraf gelegd.