Donald Earl Butterfoss
Op 29 april 1944 was de ernstig beschadigde ‘The Saint & Ten Sinners’, een B-17G Vliegend Fort, op de terugvlucht na een aanval op Berlijn. Boven Woeste Hoeve moest de bemanning het toestel per parachute verlaten. Tot mei 2013 was over het lot van de bemanning, de ‘Butterfoss crew’ betrekkelijk weinig bekend. Het lege vliegtuig stortte neer op een boerenschuur in Lieren, waarbij één persoon om het leven kwam...
In de door ons geraadpleegde en toonaangevend geachte bron staat niet meer dan: ‘ondanks veel naspeuringen in Amerika is het niet gelukt de namen van deze vliegers te achterhalen’ . Inmiddels was er wel een Missing Air Crew Report (MACR) gevonden en bekend geworden dat de bemanningsleden op één na krijgsgevangen waren gemaakt. Dank zij internet kwam meer informatie beschikbaar, kon Mrs. Jill Bateman-Butterfoss, de dochter van de piloot, per brief het relaas van haar vader inbrengen.

Daarom kon het verhaal alsnog worden gereconstrueerd. Desondanks zijn er nog wat tegenstrijdigheden en tekortkomingen in dit verhaal die zo mogelijk moeten worden opgeheven.
Donald Earl Butterfoss werd op 26 maart 1922 in Flemington, New Jersey, geboren als zoon van Earl en Florence Cooley Butterfoss.

Donald’s ouders vormden een paar apart. Florence was afgestudeerd aan de Syracuse University met een BA diploma in Latijn. Earl maakte vaak grapjes dat zijn ‘college ‘ de plaatselijke Stone Hill School met maar één lokaal was. Hij dreef een lokale supermarkt, terwijl Florence genoot van het spelen van bridge en het klagen over haar pijntjes en kwalen.
Voetbal, basketbal, honkbal , en goede vrienden hielpen Don – ‘Butter’ – door de middelbare school heen en met zijn vrienden sloot hij in 1939 de Highschool af.
Hij vervolgde zijn opleiding met een jaar op de Fishburne Militaire School in Waynesboro , Virginia. Ook hier hielpen voetbal en honkbal hem door de academische studie heen. Maar op de dag van afstuderen was de oorlog in Europa voor iedereen een verontrustende gedachte.
Hij nam op 6 november 1942 op 20-jarige leeftijd dienst als vrijwilliger bij de US Army Air Force (USAAF) en werd naar het Nashville Classification Center in Tennessee gestuurd. Daar werd hij getest op zijn geschiktheid voor piloot. Zijn militaire basisopleiding kreeg hij op Maxwell Field in Montgomery, Alabama. Daarna volgden de vliegeropleidingen: de elementaire – (EVO) op Dorr Field, Arcadia, Florida, de basis – (BVO) in Bainbridge, Georgia en voortgezette vliegeropleiding (VVO) in Valdosta, Georgia, waar hij op 31 augustus 1943 2nd lieutenant Donald E. Butterfoss zijn opleiding als piloot met het krijgen van de felbegeerde ‘wings’ succesvol afsloot en tot tweede luitenant (2nd Lieutenant) werd bevorderd.

Vervolgens kwalificeerde hij zich als eerste piloot van een Vliegend Fort in Sebring, Florida en daar kreeg hij ook zijn bemanning. Na twee weken training met zijn bemanning in Salt Lake City, Utah volgde de laatste fase van de voorbereiding op gevechtsmissies op de Army Air Base in Alexandria, Louisiana.
De overige bemanningsleden waren allen twintigers en kwamen uit alle windstreken van Amerika. De copiloot was 2nd Lieutenant Robert L Westfall (1920) uit Kentucky, Flight Officer Bernard J. Boyle (1920) was de navigator, afkomstig uit Illinois en 2nd Lieutenant Robert C. Kerpen (1919), de bommenrichter, kwam uit de stad New York. Staff Sergeant Alfred J. Truskowski (1915), de boordwerktuigkundige, die ook de mitrailleurs in de rugkoepel bediende, kwam uit New Jersey. Hij was met zijn 29 jaar het oudste lid van deze bemanning. Zijn ranggenoot, Staff Sergeant Roger R. Mac Cauley (1920), bediende de radio’s en was afkomstig uit Texas. Sergeant Everett W. Stanley (1922), uit West Virginia, was de buikkoepelschutter, Sergeant William H. Lee (1920), de staartschutter, kwam uit Texas en Sergeant John W. Reeves (1923) uit South Carolina was de rechterzijluikschutter en de benjamin van de bemanning. Sergeant William E. Watkins, de linkerzijluikschutter, kwam uit Fullerton, California.
Na afloop van hun training als bemanning kwamen Donald Butterfoss en zijn bemanning op 26 maart 1944 aan in Deenethorpe. Als vervanging voor geleden verliezen werden zij ingedeeld bij het 613 Bomb Squadron (BS), één van de vier squadrons van 401 Bomb Group (BG).
Deze BG maakte deel uit van de 8 USAAF, die gewoonlijk de ‘Mighty Eight’ werd genoemd.
401 BG was in november 1943 in Engeland gearriveerd, kreeg Deenethorpe in Northamptonshire als thuisbasis en aan het eind van die maand, op de 23e, werd de 401 BG operationeel verklaard.

De ‘Butterfoss crew’ maakte op 26 april 1944 met ‘Fitch’s Bandwagon’, een B-17G Flying Fortress (Vliegend Fort), zijn eerste operationele vlucht – een ‘milk run’ – naar Braunschweig. Het bombarderen van het stedelijk industriegebied was een succes, geen luchtafweergeschut, geen vijandelijke jagers en zo keerden zij ongedeerd terug.
Mission 327, de aanval op Berlijn
Op zaterdag 29 april 1944 voerde de 8 USAAF met meer dan zevenhonderd zware bommenwerpers een massale aanval uit op het station Friedrichstrasse in Berlijn, een belangrijk spoorwegknooppunt met verscheidene ongelijkvloerse kruisingen. Het uitschakelen daarvan, zo dachten de Amerikanen, zou de Duitse oorlogsindustrie in en om Berlijn een gevoelige klap toebrengen. De arbeiders in de fabrieken zouden hun werkplek immers niet meer kunnen bereiken en daardoor zou de productie sterk dalen.
Ook 401 Bomb Group leverde 13 B-17 Vliegende Forten voor deze aanval; 5 daarvan behoorden tot 613 Bomb Squadron.

De voorbereidingen op het vliegveld Deenethorpe begonnen al vroeg: de briefing werd om 03:40 uur gehouden, de motoren werden om 06:40 uur gestart en om 06:55 taxieden de Vliegende Forten naar de startbaan. Het eerste vliegtuig steeg om 07:10 uur op en om 07:30 waren allen in de lucht. ‘The Saint & Ten Sinners’, gevlogen door luitenant Butterfoss en zijn bemanning was één van de deelnemende vliegtuigen. Tijdens deze missie verving Flight Officer Boyle 2nd Lieutenant Lang als navigator. Om 14:46 uur werden de eerste vliegtuigen terugverwacht.
Voor de ‘The Saint & Ten Sinners’, meevliegend in de voorste van de drie formaties, verliep de heenvlucht betrekkelijk rustig tot boven Berlijn. Daar werden zij beschoten door de Duitse luchtafweer, die met veel en accuraat vuur de Amerikanen effectief wist te bestrijden. Ook ‘The Saint & Ten Sinners’ werd geraakt: een deel van de staart werd weggeschoten, de linker bakboordmotor viel volledig uit, zodat de propeller in de vaanstand moest worden gezet. Een andere motor liep schade op en er ontstond een groot gat in één van de vleugels.
De volgende twee ‘bomb groups’ uit de voorste formatie raakten uit de koers doordat de radars van hun ’Pathfinder’ bommenwerpers niet goed werkten. Zij dwaalden af naar het zuiden en vlogen zonder jagerescorte het luchtruim boven Braunschweig binnen. Daar werden ze genadeloos aangevallen door meer dan honderd Duitse jagers.
Om de bommenwerpers te beschermen tegen Duitse jagers, zette de ‘Mighty Eight’ een imposant escorte in van meer dan 800 geallieerde jachtvliegtuigen: P-38 Lightnings, P-51 Mustangs en P-47 Thunderbolts.
Vooral de derde, laatste formatie liep vertraging op door de wind: 10 tot 20º noordelijker en 10 tot 15 knopen sterker dan voorspeld. Daardoor kon er geen contact worden gemaakt met het jagerescorte. In de omgeving van Hannover werd de formatie door 60 tot 80 Duitse jagers – Focke Wulf’s 190 -aangevallen.

De Duitse gevechtsleiding zette de jagers uiterst bekwaam in twee golven na elkaar in en dat leidde tot aanzienlijke verliezen onder de Amerikaanse bommenwerpers.
Daardoor verschenen er maar 580 bommenwerpers boven het doel in Berlijn; de formaties waren ernstig verstoord door de effectieve Duitse ‘Flak’ (luchtafweer) en de luchtaanvallen.
Eén van de navigators uit de derde formatie verzuchtte: ‘Too many aircaft in very poor formations over target’. Bovendien was het doel door de bewolking slecht zichtbaar. De opgelopen schade bezorgde de Butterfoss crew moeilijkheden: hun vliegtuig raakte achterop. Ook het mechanisme om de bommen af te werpen bleek beschadigd, zodat de bommen eerst niet wilden loskomen en een tweede ‘bomb run’ moest worden gemaakt.
Zo viel er ‘maar’ 1408 ton aan bommen in de omgeving van en op het spoorwegknooppunt Friedrichstrasse. De verdwaalde bommenwerpers kozen noodgedwongen Maagdenburg als ‘target of opportunity’ en lieten daar hun bommen vallen.
Tijdens de terugvlucht kregen de bommenwerpers er opnieuw van langs. Ook nu was de derde formatie het slachtoffer. De opgelopen vertraging door de ongunstige wind en de aanvallen door de Duitse jagers, maakte dat het jagerescorte de bommenwerpers niet tijdig kon vinden. Effectieve bescherming kon pas na het passeren van Hannover worden geboden.
Desondanks werden de resultaten van de aanval als ‘fair to good’ beoordeeld, maar de prijs was hoog: er gingen 38 B-17 Flying Fortresses, 26 B-24 Liberators en 14 jagers verloren. 355 bommenwerpers raakten beschadigd – het merendeel daarvan (325) door Duitse luchtdoelgranaten.
Het gevechtsrapport van 401 Bomb Group:
The 401st was part of a force of over 1,000 heavy bombers which dropped over 2,000 tons of bombs on Berlin in the largest daytime blow ever struck at the Reich. The Group provided the Lead Box of the 94th Combat Wing. Because of partial cloud cover, bombing was by PFF (radar), but crews were able to observe strikes on buildings in the center of the city through breaks in the clouds.
While the 401st did not encounter any enemy fighters (other groups reported strong Luftwaffe attacks), flak over the target was extremely heavy and accurate. As a result the 401st lost three aircraft and crews, those piloted by Lt. Donald E. Butterworth (42-31226), Capt. George Gould (42-31521) and Lt. J. H. Singleton (42-31116). In all the 8th Air Force lost 63 heavies. [Foutje in het rapport: Butterworth i.p.v. Butterfoss.
Ook 1000 bommenwerpers is wat aan de hoge kant, evenals het tonnage afgeworpen bommen. [In de verliescijfers zit een verschil van 1 bommenwerper]
De verliezen van 401 Bomb Group – drie Vliegende Forten met hun bemanning – werden veroorzaakt door de luchtafweer boven Berlijn. Eén daarvan was de ‘Saint & Ten Sinners’.

Na de missie werden er 636 bemanningsleden vermist – 39 raakten gewond en 18 werden gedood. Van de
636 vermisten werd pas veel later bekend wie er krijgsgevangen waren gemaakt en wie er was omgekomen. Gelukkig bleek het merendeel van hen krijgsgevangen te zijn en de meesten hebben de oorlog overleefd.
De terugvlucht
Na het afwerpen van de bommen raakte de ‘Saint & Ten Sinners’ verder achterop. Twee aanvallende Duitse jagers werden neergeschoten door de luchtschutters voordat het vliegtuig, langzaam vliegend door problemen met de motoren, bescherming vond in de wolken. Boven Holland kwam het uit de wolken tevoorschijn en passeerde de rivier de IJssel. Vliegend op twee en een halve motor, met tegenwind, bedroeg de snelheid minder dan honderd mijl per uur.
Er was nog een probleem – een probleem dat uiteindelijk het lot van het vliegtuig en zijn bemanning bezegelde. Bij een poging om brandstof uit de tanks van de uitgevallen – en de beschadigde motor over te hevelen naar de andere motoren, bleek het systeem niet te werken. Onder die omstandigheden was het onmogelijk om terug te vliegen naar Engeland; zelfs het Kanaal kon zo niet worden bereikt.
Luitenant Butterfoss dacht dat hij waarschijnlijk boven Nederland vloog en dat bleek het geval te zijn. Vliegend boven de ‘Woeste Hoeve’ zagen hij en de copiloot op enige afstand een Duits vliegveld en daar stegen jachtvliegtuigen op. Dat gaf de doorslag: luitenant Butterfoss gaf orders om het vliegtuig te verlaten en de mannen sprongen uit het vliegtuig – in veiligheid, zoals later bleek, want elk bemanningslid kwam zonder een schrammetje aan de grond. De 10-koppige bemanning kwam vrij dicht bij elkaar in het Schalterbos terecht.
Crash
De aangeschoten B-17 raakte in een flauwe rechterbocht, de laatste nog draaiende motor hield er ook mee op en het toestel zweefde over Beekbergen en Lieren de aarde tegemoet. [Zou betekenen dat motor(en) aan de bakboordvleugel nog draaiden; dan maakt een vliegtuig ‘vanzelf’ een rechter bocht. Dit klopt niet met eerdere waarnemingen]
Aan de Veldweg 25 in Lieren was de heer Wilbrink in de stal bezig biggen te verkopen aan een kennis (dhr. G. van de Hoek) uit Uddel.
Op een moment keek hij door de achterdeur naar buiten en schreeuwde toen: ‘Er komt een vliegtuig hier recht op aan!’
De heer Wilbrink:
’We hoorden al een tijdje dat er flink geschoten werd, maar zoiets kwam zo vaak voor dat we er niet zoveel aandacht aan schonken. De schuur waarin we ons bevonden had twee deuren, één aan de wegkant en één kwam op het erf uit. De man uit Uddel voelde zich met al dat schieten niet op zijn gemak en keek steeds naar buiten. Op een moment keek hij door de achterdeur naar buiten en schreeuwde toen: ‘Er komt een vliegtuig hier recht op aan!’
Ik liep de andere deur uit om te kijken en op dat moment klonk er een vreselijk gekraak, de stal stortte vlak achter me in elkaar. De stuurboordvleugel van het toestel was boven op de stal gevallen, waarbij de man uit Uddel om het leven kwam.’
Het vliegtuig had net het woonhuis gemist en kwam in de wei naast het huis tot stilstand. De Duitsers waren snel aanwezig en doorzochten het huis van onder tot boven, op zoek naar de bemanningsleden. De romp en bakboordvleugel waren nog redelijk intact gebleven en de Duitsers lieten deze vreemd genoeg, ongeveer drie weken zo liggen. De heer Wilbrink moest wel al die tijd enkele soldaten die het wrak bewaakten, onderdak geven.
De officiële rapportage van de LUCHTBESCHERMINGSDIENST luidde:
‘Omstreeks 15.00 uur Amerikaanse bommenwerper neergestort aan de Veldweg 25 te Lieren. Hierbij werd gedood G. van de Hoek, geboren te Apeldoorn op 17 oktober 1907, landarbeider, wonende Noorddrieseweg 5 te Uddel. Van perceel Veldweg 25 ontstond schade aan het dak van de schuur en wagenloods terwijl eveneens schade werd veroorzaakt aan de 3 hooibergen en de mestvaalt. Het toestel werd geheel vernield.’
De heer Wilbrink:
‘Na een poosje werden de schildwachten wat gemakkelijker en ik wilde eigenlijk wel eens in het vliegtuig rondkijken. Het kostte wel wat praten, maar uiteindelijk mocht ik even naar binnen. In het toestel lag heel veel munitie, enkele leren jacks en wat overalls van een geelachtige kleur. In het achtergedeelte stak door één van de luiken een mitrailleur omhoog. Daar ik in de Meidagen van ’40 mitrailleurschutter was, werd ik nieuwsgierig en morrelde wat aan het wapen. Plotseling vuurde ik enkele schoten af en kwamen de Duitsers in paniek het vliegtuig in. Ik moest er onmiddellijk uit komen, ze waren heel kwaad en het betekende wel dat ik geen kans meer kreeg om binnen te kijken’.
Pas na drie weken werd de bommenwerper gedemonteerd en naar het station Beekbergen gebracht waar het op wagons werd geladen en afgevoerd.’
In Nederland
De hierna volgende passages zijn gebaseerd op een verslag in een lokale krant over het verhaal dat Donald Butterfoss heeft gehouden voor de Rotaryclub Flemington op 4 juli 1945.
‘Ik landde in een dennenbos, mijn parachute bleef hangen in de bovenste takken van een boom, zodat mijn tenen nauwelijks de grond raakten. Ik wist mij los te maken en ik rende over open velden tot ik eindelijk uitgeput ging zitten. Ik at de twee chocoladerepen die ik bij mij had op. Dit was mijn eerste voedsel sinds
01:00 uur, toen wij opdracht kregen op te stijgen. Intussen begon de avond te vallen. [Wat erg vroeg, gezien de tijdstippen van de briefing en de daaropvolgende acties]
Ik merkte dat ik mij in de buurt van een klein dorpje bevond, besloot mij verborgen te houden in de buurt van de weg en te wachten tot het donker werd. Daarna wilde ik naar het dorp gaan, op de deur van een huis kloppen en erop te vertrouwen dat ik daar bevriende mensen aan zou treffen. In de schemering zag ik een jonge man en vrouw op de weg wandelen. Ik liep eerst achter ze aan, riep ze tenslotte aan en vroeg om hulp. Ze waren Nederlanders. De jonge man sprak een beetje Engels. Die stuurde de jonge vrouw terug naar het dorp om hulp te halen en wachtte zelf met mij totdat ze terugkwam. Een andere jonge vrouw was met haar meegekomen.
Ik trok de jas aan van de jonge man en zette diens hoed op. Gevieren liepen wij naar het dorp, elk paar arm in arm, door de straten tot bij een groot huis (pension Benvenuto, waar de familie Bosman woonde).
Hier kreeg ik zeep, water en wat te eten en werd vervolgens naar de bovenste verdieping van de grote woning gebracht. Daar werd ik voorgesteld aan twee Joden, die ongeveer twee jaar in de kamer woonden, verborgen voor de nazi’s. Ze spraken Engels met mij en ik trok mij vroeg in de ochtend, na 24 uur onafgebroken opwinding, pas terug.
Krijgsgevangen
De volgende ochtend zei mijn gastheer dat ze een vriend, een vertegenwoordiger van de Nederlandse ondergrondse zouden laten komen. De man kwam; hij sprak uitstekend Engels.
De verzetsman zei dat het misschien mogelijk was om over het Kanaal te ontsnappen, maar dat kon hij mij niet aanraden. Onder de huidige omstandigheden bewaakten Duitsers alles vanwege de op handen zijnde invasie.
Ik zei dat ik maar weinig keus had en nam het advies van de Nederlandse verzetsman over. Dat was mij overgeven aan de Duitse officier die het bevel voerde over een plaatselijke opleiding voor tankpersoneel.
[Een dergelijke opleiding in de omgeving van Arnhem was er niet. Zou dit SS opleiding in Avegoor geweest kunnen zijn? Nader: hoogst onwaarschijnlijk. H. Timmerman, erg goed op de hoogte van Duitse tactische nummers en veldpostnrs, heeft niets kunnen vinden dat wijst op een ‘tank troop training unit’]
Soldaten kwamen in een auto en namen mij mee naar de Duitse eenheid. De officier was voorkomend en niet lang nadat ik naar mijn verblijfplaats was gebracht ontmoette ik de bommenrichter en de navigator van mijn eigen bemanning. Wij werden allen naar het dichtbijgelegen Arnhem gebracht, waar de staartschutter en de copiloot zich later bij ons voegden. Toen werden we naar Amsterdam vervoerd waar wij in eenzaamheid werden opgesloten en om later te worden ondervraagd door Duitse inlichtingenofficieren. De ondervraging ging gepaard met bedreigingen op ons leven, Nazi routine, zoals dat ons voor de missie was verteld. In Amsterdam kwamen ook de overige leden van de bemanning aan, waardoor acht van de tien bemanningsleden krijgsgevangen waren.
Ik werd opgesloten in Stalag Luft 3 te Sagan in Silezië, het tegenwoordige Žagań in Polen. Later kwamen wij in Nürnberg-Langwasser terecht’.
Overige bemanningsleden
Het verhaal van luitenant Butterfoss wordt hier onderbroken om aan te geven hoe het de overige bemanningsleden verging.
Zij kwamen vrij dicht bij elkaar in het Schalterbos aan de grond en hebben individueel of in kleine groepjes proberen te ontsnappen. Zeker is dat Butterfoss en Watkins het in hun eentje hebben geprobeerd. De overigen werden alleen of in groepjes opgepakt, de meesten in de omgeving van Arnhem.
De navigator Flight Officer Bernard J. Boyle en de bommenrichter 2nd Lieutenant Robert C. Kerpen werden op 29 april gevangen genomen bij Terlet, aan de weg Arnhem-Apeldoorn.
Op 30 april 1944 werd de copiloot, 2nd Lieutenant Robert L. Westfall opgepakt aan de Schapenweg [Zeer waarschijnlijk de Schapenbergweg] te Dieren. Westfall zag zijn medeofficieren terug in Stalag Luft 3.
De volgende dag, 1 mei 1944, werden weer vier bemanningsleden gevangen genomen. Aan de Koningsweg bij Arnhem vielen de schutters, de Sergeants William. H. Lee en Everett W. Stanley, de radiotelegrafist Staff Sergeant Roger R. McCauley en de boordwerktuigkundige Staff Sergeant Alfred J. Truskowski in handen van de Duitsers.
De schutter Sergeant John W. Reeves hield het tot 3 mei 1944 uit voordat hij werd gepakt in Geldermalsen. Hoe hij daar terecht is gekomen is nog onduidelijk; waarschijnlijk heeft hij hier hulp van het verzet [Aanname van mij] bij gehad, temeer omdat hij de rivier de Rijn en het Amsterdam-Rijnkanaal heeft moeten oversteken. De enige die uit handen van de Duitsers wist te blijven was sergeant Watson. Zijn Escape & Evasion Report is als bijlage bij dit verslag gevoegd.
‘Vanuit Amsterdam werden wij, met een paar wagonladingen andere Amerikanen, per trein naar Duitsland vervoerd. We reden door het gebombardeerde Keulen en andere steden aan de Rijn, waar ze onder de blindering van de ramen naar de ravage gluurden die was aangericht door de geallieerde bombardementen.
In een andere stad stond de groep een uur op een perron en daar hoorden wij de vervloekingen en spottende opmerkingen van burgers aan, die na maanden van bombardementen geallieerde vliegtuigbemanningen waren gaan haten.
‘Wie kan het ze kwalijk nemen?’ zei ik, ‘na het pak slaag dat zij hebben gekregen.’
Aangekomen bij het krijgsgevangenenkamp werden de mannen ondergebracht in barakken, die niet eens zo slecht waren, afgezet tegen het leed dat veel andere Amerikaanse krijgsgevangenen ten deel viel. We hadden wat recreatieve voorzieningen, maar het eten was slecht. Wij leefden voor een deel op Rode Kruispakketten, die op onregelmatige tijdstippen arriveerden.
Begin januari naderden de Russen. Eindelijk konden wij het gebulder van de kanonnen aan het front, op een afstand van ongeveer 40 mijl, horen.
In een koude nacht werden er orders gegeven om ons voor te bereiden op voetmarsen. De mannen, verzwakt door de karige rantsoenen en een lange periode van relatieve inactiviteit, kregen een uur om spullen bij elkaar te zoeken en aan te treden in de sneeuw. Bijna 2.000 mannen marcheerden af. De volgende dagen en nachten waren bitter koud en wij werden gedwongen de meeste tijd door te marcheren. Ongeveer 800 van ons vielen uit en kwamen om langs de weg. De overigen marcheerden verder en kwamen eindelijk aan in een plaats in de buurt van Neurenberg. [Een afstand van bijna 500 km, die
gedeeltelijk per trein werd afgelegd]. Hier waren we er getuige van dat de nabijgelegen stad vanuit de lucht werd verwoest en heel veel dagen en nachten vreesden wij voor ons eigen leven vanwege de bommen die de geallieerde vliegtuigen afwierpen. Het leek erop dat luchtalarm sirenes in Neurenberg voortdurend loeiden. Na een periode op deze plek te zijn vastgehouden, werden wij weer afgemarcheerd naar de buitenwijken van Duisburg [Jill Bateman: hier heeft mijn vader in potlood ‘Moosburg’ bijgeschreven], waar wij de slechtste omstandigheden van onze krijgsgevangenschap ondervonden. Overal waren vlooien en vuiligheid.
Hier waren wij getuige van gevechten tussen de Duitse soldaten die ons moesten bewaken en Nazi stormtroepen die de bewakers probeerden te dwingen op Amerikanen te schieten.
Hoogtepunt van de maanden gevangenschap was toen wij zagen hoe op een nabijgelegen militair complex de nazivlag werd neergehaald en de Amerikaanse vlag werd gehesen. Kort daarna kwamen Amerikaanse soldaten massaal aan. Generaal Patton bezocht later het krijgsgevangenenkamp en sprak ons toe. Volgens mij hebben mijn medegevangenen op geen enkel moment hun gevoel voor humor verloren, zelfs wanneer de omstandigheden waren op hun slechtst waren of de behandeling bijna ondraaglijk was.
Epiloog
Drie weken nadat hij op het station Flemington uit de trein was gestapt, trouwde ‘Butter’ met zijn verloofde, korporaal der mariniers Helen Best (‘de mooiste dunschiller in het hele korps’). Hij hield kort daarna een voordracht voor de Rotary Club Flemington over zijn oorlogservaringen. Hij besloot zijn praatje met: ’Je zult me nooit kunnen bewegen weer naar Duitsland terug te gaan— nooit, ‘.
Maar dat was het dan ook. Butterfoss had ‘het gehad met de oorlog’. Hij beloofde zichzelf nooit meer terug te kijken.
Donald en Helen kregen drie kinderen: eerst Jill, daarna Bob. Tot hun grote verdriet werd hun jongste kind, David, geboren met het syndroom van Down.
‘Butter’ verdiende zijn brood met de verkoop van bouwmaterialen en daarvoor was hij bijna elke dag op reis. Golf was een welkome afwisseling in de weekeinden in de zomer.
Hij grilde hotdogs voor de Kiwanis Club, diende de stad als raadslid, en wanneer de brandweersirene in de nacht loeide, schoot hij in zijn kleren en rende dwars door de stad om op wachtende brandweerauto te springen.
Familie, vrienden, treinen, één van de eerste thuiscomputers in de stad, squaredancing, de middelbare school, voetbalwedstrijden, en de Methodistenkerk hielden hem naast het werk bezig. Donald Earl Butterfoss was een tevreden man.
Kanker dwong ‘Butter’ zijn woonplaats te verlaten en dichter bij zijn kinderen te gaan wonen. Hij en Helen bouwden een huis in Elizabethtown, Pennsylvania. Hij stierf daar enkele jaren later, op Palmzondag, 16 april 2000.
De complete bemanning keerde terug naar de Verenigde Staten. In juli 1945? werd de bemanning nog een keer verzameld in **** voor een z.g. ‘debriefing’ en daar is het MACR 4345 van de bemanning van de ‘The Saint & Ten Sinners’ aangevuld met individuele verklaringen.
Nu, in 2013, leeft er niemand meer van de bemanning van de ‘The Saint & Ten Sinners’. In 2015 heeft mrs. Jill Bateman-Butterfoss het boek ‘Flying Forts and Tall Dutch Tulips’ gepubliceerd waarin de lotgevallen van haar vader, Donald E. Butterfoss, en die van de toenmalige inwoners van Ellecom zijn beschreven [ISBN 978-1-5323-5557-8, Maple Avenue Press].
Bronnen:
A. Meijer, 55 namen op Heidehof, Apeldoorn 1985, p. 51 e.v.
Bob de Graaff, Schakels naar de vrijheid, ’s Gravenhage 1995, p.111 en 112
Wolter Noordman, Gevangen op de Veluwe, Kampen 1998, p. 30, 47, 48, 50, 51,177 Wolter Noordman, Luchtalarm op de Veluwe, Kampen 2002, p.11, 150
Jan Heerze en Jelle Reitsma, Apeldoorn ’40 – ’45 Het verhaal achter de Apeldoornse oorlogsmonumenten, Apeldoorn 2006, p.72 e.v.; p.100 e.v.
The Mighty Eight Air Force Message Board, June 2006, http://www.com-web.com/
NARA POW records http://aad.archives.gov/aad/series-description.jsp?s=644&cat=WR26&bc=sl
8 USAAF Missing Aircraft Report (MACR) 4345, d.t.v. Lynn.Gamma@MAXWELL.AF.MIL
Stalag Luft 1 on line: http://www.merkki.com/index.htm
Annete Tison, The Berlin Bombing Mission, flown by The 8th Air Force on April 29, 1944, http://www.b24.net/stories/annette.htm, 2004
E-mailwisselingen met: Jill Bateman-Butterfoss, Landisville PA, USA; John Striker, Ellecom; Berndien Geerlings, Dieren;
Bijlage:
Escape and Evasion Report of William Watkins.
Saturday, April 29, 1944
401st BG, 613th BS, B-17 # 42-31226, Pilot Donald E. Butterfoss
“On April 29, 1944, we were on our way back from bombing Berlin. Over Arnhem, Holland, we were hit by flak [Hit by flak near Arnhem: onwaarschijnlijk dat een zijluikschutter ‘niets’ zou hebben gemerkt van de beschieting boven Berlijn. Ik denk dat deze tekst zou moeten worden gelezen als: On April 29, 1944, we were on our way back from bombing Berlin. We were hit by flak, I don’t know where. Over Arnhem, Holland, the pilot ordered us to bail out.]I don’t know where, and the pilot ordered us to bail out. I was the first to jump. While I was dropping I saw four other chutes. I jumped at 10’000 feet and opened my chute at 5’000. I landed in some trees and got out of my chute quickly. I hid it under some trees and then observed my location. I started going east leaving a false trail of equipment. I went about two and half miles in that direction, then three miles South and then four miles west. Here I climbed a tree and saw a farmhouse about a mile and a half away. I descended the tree and approached the farmhouse with caution. I came to the back of it and noticed there
were no wires to it. Soon an old man of sixty rode up on a bicycle and entered the house. Then I went to a haystack where I stayed until 8 o’clock p.m., when the old man came out. I whistled to him to approach. I told him I was a parachuted airman and wanted food and help from the underground, and gave him a cigarette. He called to his wife who came out with food and I repeated my story to her. She told me she knew no one in the underground. They both went back into the house, thinking that I was going to leave. I stayed there for two days and then asked them for more food. They gave that to me and I left going north. I contacted a farmer near Apeldoorn. He fed me and let me sleep in the house that night. The next morning I met a couple who spoke English. They said that they were members of the underground and that they had helped a lot of Jews. For that reason they could not help me and wanted to turn me over to the Germans. I couldn’t agree to this. I asked about routes North or South. To Sweden or Spain. They said I would find no help to the North, but going south would be easier. That night at 23.00 hours I started out in the latter direction.
At 05.00 hours the next morning I took shelter in a haystack near a house. During the day I observed the house and saw no wires to it and no Germans arrived. At night I knocked at the door and asked the man who opened it for food. Then an English speaking boy appeared and told me I couldn’t cross the river because the bridge was guarded. I spent the night with them. The following day I was taken by bicycle to a small village East of Arnhem, where I met a member of the underground who spoke English. He gave me civilian clothes. Then a Dutch policeman arrived with a car and I was driven into Arnhem. This was May 8.
I stayed in the policeman’s house for three days. They were making arrangements to move me south. On May 11 I went by police car to Nijmegen. There another man appeared who took me by train to a station between Venlo and Roermond called Swalmen. From there we went into the woods and met the man with whom I was going to stay in Malbroek, four kms East of Roermond. I stayed with this man until January 1, 1945.
During those months I lived very quietly, going out only at night. When the Allied armies came near us I wanted to try to get through the lines to them, but the man said this was too dangerous and it would be better to wait until we were overrun. In the middle on November and the middle of December, the Germans conscripted Dutch labor. During these periods we lived in the woods and his wife brought us food. During the December period the man went back to his house after three days and stayed there. His wife continued to bring me food until January 1, 1945, when she told me that I couldn’t come back to the house, that her husband couldn’t come out, and that she could no longer bring me food as the German soldiers were taking women off the streets and forcing them into their billets for purposes of rape. She told me I should try to make my way through the lines and pointed out the best route.
That night I started out to the South-West. As I went along I noticed trenches, foxholes, tank traps, and gun emplacements concealed both in thickets and haystacks. I walked all night and then took shelter in a haystack. Later in the morning I came to a house where a man took me for Belgian and gave me food. After watching him for a while I felt that he was a patriot and I told him that I was an American and wanted to cross the Roer. He arranged to have me taken across at Vlodrop in a cart filled with hay. From the West bank of the river I proceeded on West for the rest of the day and then slept in a haystack.
The next day, January 3, I went on until I came to a farmhouse near Putsbroek where I asked for food. There was an English speaking man in the house who asked me from where and when I had left England and what my mission was. Then someone gave me a haircut. Afterwards the English speaker told me that he was a member of the Royal Australian Air Force. He said that there was no way to get through the lines and that we should wait. I stayed in that house for three weeks. On January 22, we were overrun by a British unit, the 11th Hussars. We were sent back to the British interrogation center, and from there I came to Paris.
Ken Perdue over zijn grootvader, juli 2013
My grandfather never spoke of the war ever, if I would ask or say I wanted to go to war and be a hero like him. He would say, don’t ever go to war son! It’s horrible, not like the movies! It wasn’t until after I had grown and joined the U.S. Navy as a Corpsman, did my grandfather ever sit down and tell me anything about the war, he said Kenworth my son, now that you are more than my grandson, you’re my blood brother in arms, I will tell you about the god damn war.
I was told several stories, one about the dead German he took a knife off of his first day on the ground after the crash, he would never tell me if he killed that German or not. He told me about close calls with the German Patrols at night after the crash, running from farm house to farm house. He lived off of chickens and food that was given to him. He stole a sausage roll one day and was almost caught while doing it.
He told me he had a set of papers that were made for him; they listed him as a deaf mute, gypsy. He said he was working in the fields with a man and his wife, grandpa told me one day while in the field working a German search patrol came into the field. My grandfather said he acted as he was told to, no matter what they do, not a word or they will kill us! The German commander didn’t believe the farmer, that this was his nephew and thought he, my grandfather was a downed airman. The German patrol commander was extremely angry, my grandfather said, slapping my grandfather and shoving the farmer and my grandfather around for several minutes. My grandfather said the German commander told the farmer that he is going to take his pistol and place the pistol next to my grandfather’s head, if this man is truly a deaf mute, he won’t react to the firing of the pistol. But, if he does, I will kill all of you and rape your wife! My grandfather told me he glanced to heaven and begged God to please make him a stone! At that instant the commander fired the pistol next to my grandfather’s ear. My grandfather looked at me and said, well I guess you can see I didn’t move or flinch, or you wouldn’t be here son! He told me of dodging patrols for the first part of his ordeal, hiding in haystacks and barns to avoid capture, he told me in very brief detail about having to kill with his bare hands with the knife he, acquired is how he put it, he said his main goal was to return to my Grandmother and have a family. He told me that thought alone, is what got him home!
I never saw my grandfather shed a tear, until that day! We were in his favorite room, his garage! He kept. Little things that reminded him of the war and his buddies in the garage, I never understood why he would sit out in the garage alone in silence or tinkering with things, until I joined the military. He said over and over, you have no idea my son how close this family came, to never being a family! He was welled up with tears and went into the house for a g.d. stiff drink’. We never spoke of his ordeals in the war again. I wish I would have had a tape recorder that day. He told things to me in such detail, I felt like I was there with him, and to me it seemed like in his mind it had all happened just yesterday.”
Kenny Purdue
Son of Joan Watkins-Purdue