het verhaal van Job Woltman
Job Woltman was 14 toen de oorlog begon. Hij was juist naar Apeldoorn verhuisd. Hij moest wennen aan de nieuwe omgeving. Dat hield hem meer bezig dan de oorlog. Trouwens de eerste oorlogsmaanden bleef het tamelijk rustig in Apeldoorn...
De NSB-ers hadden op straat een grote bek. Op school had je leden van de Jeugdstorm, dat was de afdeling van de NSB voor jonge mensen. Aan de aanplakbiljetten en door de radio en de krant merkte je dat het oorlog was: er werd alleen verteld en geschreven wat de Duitsers goed vonden.
Job was bij de padvinderij gegaan. In 1941 werd dat verboden en de Jeugdstorm nam het padvindershuis in bezit. Er kwamen steeds meer verboden, ze slopen je leven binnen en de vrijheid die je had werd je langzaam afgenomen. Je werd boos en ging de NSB en de Jeugdstorm pesten.
Voor de oorlog was er grote werkloosheid en hadden de mensen het al moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Je had bonnen nodig om voedsel en kleding te kopen. Tijdens de oorlog nam dat alleen maar toe. Job en zijn familie leden geen honger, maar het eten was wel schaars. Job ging wel eens mee op de fiets met aanhanger om in de Beemte bij de boeren voedsel te ruilen tegen zilveren lepels en linnengoed. Dat was niet zonder gevaar, want Landwachten, een soort politie, hielden je aan en pakten het eten af dat je geruild had. Ze hadden zelf ook veel konijnen en kippen thuis. En op de schrale zandgrond verbouwde zijn vader sla en andere groentes.
Elke dag ging Job gewoon naar school. Hij had huiswerk, proefwerken en moest examen voor de MULO doen. In het begin van de oorlog was er een leraar door de Duitsers opgepakt. Geschiedenis moest anders worden verteld, op zo’n manier dat de Duitsers er goed af kwamen. Job ging lopend naar school. Zijn fiets liet hij thuis. Want die moest je op een zeker moment bij de Duitsers inleveren. De kans was groot dat je werd aangehouden en dat je je fiets kwijt was.
Toen Job 17 werd kwam er nog een gevaar bij. Vanaf het achttiende jaar moest iedere man werken voor de Duitsers. Je kon zomaar worden aangehouden en meegenomen als de Duitsers weer arbeiders nodig hadden. Je moest dan gaan werken bij de IJssel, of erger, werken in fabrieken in Duitsland.
Op zekere dag werd Job koerier. Hij bracht brieven en pakjes naar adressen in Apeldoorn. Zijn vader was lid van de OD, de ordedienst. Een verboden, geheime organisatie die het land zou gaan besturen als de Duitsers weg waren. Zij hadden steeds onderling contact met hulp van deze koeriers. Dit was gevaarlijk werk, want er was steeds een kans dat je werd aangehouden. Als de Duitsers dan ontdekten wat je bij je droeg, werd je direct gevangen genomen.
Wat er in die brieven stond heeft Job toen niet geweten. Misschien wel het nieuws dat ze afluisterden van Radio Oranje. De buurman van Job had een echte radio, waarmee men in het geheim kon luisteren naar waardevol en goed nieuws over de oorlog. Bij Job thuis stond een stencilmachine. Hierop werden de berichten gemaakt en als een soort krantje verspreid in de buurt. Dat moest ’s avonds gebeuren als het donker was, want niemand mocht dat zien. Maar ook dat was gevaarlijk, want het was verboden om na 20.00 uur op straat zijn.
Na de slag bij Arnhem (september 1944) tot aan de bevrijding van Apeldoorn op 17 april 1945, waren er steeds onderduikers in het huis van Job. Onder de zitkamer was een schuilplaats gemaakt. Vanuit luiken in de kamervloer kon men de onderduikers eten geven. Buiten, onder een kist met stro voor de konijnen zat de ingang naar de schuilplaats.
De onderduikers waren overdag ook buiten: ze zaagden hout, wandelden in de buurt en gingen soms ook naar de kapper! Het waren vooral Engelse en Amerikaanse militairen, vaak bemanningsleden van vliegtuigen die waren neergeschoten of neergestort. Ze bleven soms maar 1 dag, soms een maand. En altijd moest er gezorgd worden voor voedsel, passende kleren, een vervalst persoonsbewijs. Met zijn zus bracht Job deze militairen naar Kootwijkerbroek. Dat was een gevaarlijke tocht. Jobs zus reed een eind vooruit. Als er onraad was of iets dat ze niet vertrouwde, stapte ze af; dat was een sein voor de militairen en Job om weg te duiken in de bosjes, of om zich bij een boerderij te verstoppen. Op het vervalste persoonsbewijs stond altijd dat de eigenaar slechthorend of doof was, want ze spraken alleen Engels… Job reed altijd achteraan. Hij moest voortdurend achterom kijken of daar geen gevaar loerde. Het is gelukkig altijd goed gegaan en alle militairen bereikten veilig hun eigen linies. Enkele dagen voor de bevrijding van Apeldoorn werd de stad steeds beschoten. De Canadezen dachten dat er nog veel Duitsers waren. Op de morgen van de 17e april werden Job en alle aanwezigen in huis wakker gemaakt door de buurman. "We zijn bevrijd!" riep hij. Iedereen ging naar buiten. Job ging met een onderduiker naar hotel Nieland (nu hotel Apeldoorn), vlak bij zijn huis. Daar waren steeds Duitse soldaten gelegerd. De onderduiker ging het hotel binnen om zich ervan te overtuigen dat er geen vijand meer was. Schreeuwend en zwaaiend met een hakenkruisvlag kwam hij voor een raam tevoorschijn: er was geen Duitser meer te bekennen. Diezelfde dag gingen ze naar het plein bij het gemeentehuis om de bevrijders te begroeten. De dagen erna zochten ze steeds contact met de Canadezen: zij hadden chocola en sigaretten, daar was iedereen verzot op.
Na de oorlog ontving Job diverse onderscheidingen, waaronder het Verzets Herdenkings Kruis.
Tot aan zijn dood is Job nog actief betrokken geweest bij herdenkingen en vieringen die met de Tweede Wereldoorlog te maken hebben.
Job Woltman stierf op 4 september 2003.