Onderzoek naar de toedracht van de moord op Barend Bijsterbosch en Jacob Harms
Onderstaande tekst geeft de resultaten weer van het onderzoek door een neef van Barend, Erik Nieuwenhuis.
Het is bijna niet te geloven, maar we weten nu wie de moordenaar van beide jongens is.
Wat er gebeurde met Jaap en Barend
Zolang ik me kan herinneren werd bij ons thuis, in zo bedekt mogelijke woorden, het verhaal verteld over mijn oom, Barend Bijsterbosch, die moest onderduiken vanwege een staking bij de spoorwegen. Barend was een broer van mijn moeder. De dood van haar broer en de tewerkstelling van haar vader die er meteen opvolgde, kwamen tot aan haar dood in 2004 nog regelmatig ter sprake. Als mijn moeder over de oorlogsjaren sprak, deed ze altijd haar uiterste best om zo weinig mogelijk in details te treden. Een heel enkele keer, als de emoties even oplaaiden, ontsnapten haar wel eens een paar naargeestige bijzonderheden. Over mijn oma die naar het ziekenhuis had gemoeten om haar eigen, doodgeschoten zoon te identificeren, of over haar vader die uit Duitsland terug was komen lopen en de Duitsers die haar hadden uitgejouwd toen ze haar vader riep die met de andere tewerkgestelden achter een hek wachtte op transport. Dertien was ze toen. Haar oudste broer was al voor de oorlog overleden, haar jongste broer nog maar net begraven, en in december 1944 vertrok de laatste man in huis met onbekende bestemming richting oosten. Hij kwam terug, gelukkig, en leefde nog tweeëntwintig jaar met zijn vrouw en vier overgebleven kinderen in het huis aan de Brinkhorstweg waar wij als kinderen zo graag kwamen.
Toen ik in 2013 op de Heidehof - waar mijn ouders en grootouders begraven liggen -met mijn nichten een rondje maakte langs de overleden Bijsterboschen, vroeg Berend, de vriend van mijn nicht Astrid me wat er nou precies met onze oom gebeurd was. Ik vertelde hem het verhaal, voor zover ik dat kende. Spoorwegstaking. Van de trap geschoten. Op een ander kerkhof begraven. 'Welke spoorwegstaking?' vroeg Berend, die historicus is. Ik wist het niet. Eigenlijk wist ik helemaal niets en mijn grootouders en de vier zussen Bijsterbosch op Heidehof kon ik het ook niet meer vragen.
De vragen van Berend lieten me niet los. Terug in Amsterdam googlede ik de naam van mijn oom en stuitte op de naspeuringen van Jan Heerze, die als lid van de historische werkgroep van de Stichting bevrijding '45, actief zijn best had gedaan om de dood van Barend op te helderen.
In zijn stuk kwam ik ook de naam van Barends vriend en collega Jaap Harms tegen. In mijn herinnering stierf mijn oom alleen. Maar hij bleek zijn tragische lot te delen met een andere Apeldoorner. Dat was het eerste van een reeks nieuwe feiten die het beeld dat ik van Barends laatste dagen had, drastisch veranderden. In mijn hoofd spookte een beeld van een openstaande deur bovenaan een trap die naar een kamer boven een sigarenwinkel leidde. Dat was de trap waar mijn oom 'vanaf geschoten' zou zijn. Van dat beeld klopte weinig merkte ik toen Jan Heerze me zijn goed gedocumenteerde verhaal toestuurde. Tot mijn verrassing had Jan al contact gehad met mijn broer en met mijn oom. Kees Posthuma, die heel lang in het huis aan de Brinkhorstweg had gewoond. De verhalen die zij vertelden, klopten grotendeels met wat ik wist: mijn oom was ondergedoken en verraden door een NSB’er. Barend had in zijn schuilplaats een sigaret opgestoken en daarmee de aandacht van de verrader getrokken. Niet lang daarna was hij doodgeschoten. Bij de documentatie die Jan me toestuurde, zat ook een foto van Barend die ik nog nooit had gezien. Een knappe jongen met donkere wenkbrauwen en een mooie, beetje stoere blik. Hij draagt een spoorwegpet en een stropdas. Deze jongen had een oom moeten worden die ons, net als zijn zussen, van chocola, knaken en kinderboeken voorzag. In plaats daarvan stierf hij op 21 september 1944 in een huis aan de toenmalige Polhoutweg aan de rand van Apeldoorn aan de gevolgen van onnodig, dom en bot geweld.
Op voorstel van Jan Heerze bezocht ik in het najaar van 2013 het Centraal Archief voor Bijzonder rechtspleging (CABR) in Den Haag. Als de naam van de verrader klopte en als die (zoals tenminste één bron meldde) voor zijn verraad veroordeeld was, moesten de rechtbankverslagen voor familieleden zijn in te zien. Bij het CABR kwam ik veel te weten over de man die in de familie altijd voor de verrader is doorgegaan. Geen lieverdje, maar de namen van Barend en Jaap kwamen niet in zijn dossier voor. Uit de correspondentie van zijn vrouw met het "Bureau Leider" die was bijgevoegd, kon ik wel opmaken dat hij in de oorlog in Kiev en Antwerpen was geweest. Het spoor leek dood te lopen. Maar toen ik hem thuis via google toch nog aan de Willem III-kazerne probeerde te linken, stuitte ik op de naam Fielitz.
In de gegevens van Jan Heerze zat een transcript van een radioverslag van een uitzending in de jaren vijftig, waarin gesteld wordt dat 'De Duitse commandant [...] na de bevrijding voor deze laffe dubbele moord in Nederland gestraft [is].' Ervan uit gaande dat Fielitz die commandant was, ging ik op zoek naar iets dat hem aan de mogelijke verrader zou linken. Die Apeldoornse verrader was, ontdekte ik, net als Fielitz, voor zijn terugkeer naar Apeldoorn in België actief geweest. Wat als die twee elkaar nou al eens kenden uit België? En als het niet Fielitz zelf was, kon het dan niet een van de uit Antwerpen naar Apeldoorn gevluchte 'rexisten' zijn geweest die na een tip van de Apeldoornse NSB’er naar de Polhoutweg was gereden? Die rexisten, meedogenloos boeventuig, waren in België uitgebreid verhoord. Mogelijk zou er in Brussel een aanknopingspunt te vinden zijn. In een mail aan Jan Heerze vroeg ik of hij misschien al eens contact had gehad met Richard Schuurman die - getuige een stuk op internet - al eens in de Belgische archieven onderzoek had gedaan naar de Rexisten. Op 23 april 2014 mailde Jan me terug:
"Een doorbraak: dankzij Richard Schuurman weten we nu wie Barend en Jacob vermoord heeft: Adolf Glück."
Schuurman bleek over een uit het Bundesarchiv gekopieerd stuk te beschikken dat een (Duitstalige) samenvatting biedt van het proces, in maart 1950, tegen Adolf Glück inzake de dood van Barend Bijsterbosch en Jacob Harms. Uit die samenvatting blijkt meteen al dat Glück een volledige bekentenis heeft afgelegd, maar voor dit deel van de hem ten laste gelegde feiten niet is veroordeeld. De openbare aanklager die de samenvatting (in verband met een ander proces) heeft geschreven weet te melden dat de dader is vrijgesproken omdat hem op grond van het oorlogsrecht en de 'Gesetzen des Menschlichkeit' niets te verwijten was.
Dat Glück voor zijn betrokkenheid bij de dood van 13 verzetslieden in 1950 tot 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld is, waarvan hij net iets meer dan een jaar heeft uitgezeten, valt via www.expostfacto.nl snel genoeg te achterhalen. Maar de Duitse stukken laten in al hun beknoptheid nog wel het een en ander te vragen over. Opvallend is dat de Duitse aanklager stelt dat er maar twee mensen gehoord zijn in deze zaak: de verdachte zelf en de Nederlandse ambulancechauffeur Westhof. Glück was ten tijde van zijn commandantschap in Apeldoorn 'Ingenieur und Oberleutnant der Luftwaffe'. In zijn versie van het verhaal gaat hij, als superieur van twee Wehrmachtsoldaten, als enige met een zaklamp en een machinegeweer het huis binnen, nadat hij meermalen heeft geroepen: 'Hier Deutsche Wehrmacht, kommt heraus.' Het is toch al vreemd dat hij er als hoogste officier binnen de Willem III-kazerne er op uit trekt om poolshoogte te nemen. Maar dat hij - zoals hij later zelf ook zal zeggen - als officier het risico neemt om in een hinderlaag te lopen, is nog vreemder. Vragen, vragen, vragen.
Het CABR is wat minder toeschietelijk deze keer, omdat we de geboortedatum van de dader niet kennen. Een kort bezoek aan het NIOD, waar in het archief over Glück welgeteld één knipsel met betrekking tot deze kwestie zit, levert weinig nieuws op, maar wel de datum en plaats van geboorte van Glück, deze dag toevallig honderdenéén jaar geleden. Twee dagen later laat het CABR weten dat het dossier mag worden ingezien. Een week daarna open ik in de studiezaal van het Nationaal Archief een bruine kartonnen doos waar het verhaal van mijn oom en zijn vriend meer dan zestig jaar opgeslagen heeft gelegen.
Water precies gebeurd is op de avond van 21 september 1944 in het huis aan de Polhoutweg blijft een beetje speculeren. De meest betrouwbare getuige is - hoe gek het ook klinkt - de dader zelf. Hij was immers de enige die de gruwelijkste details uit eigen ervaring kon navertellen. Of hij de waarheid sprak, is natuurlijk maar zeer de vraag. Zoals ik al eerder opmerkte is het een raadselwaarom hij als officier het risico nam om in zijn eentje een pand met (door hem) veronderstelde verzetsstrijders te betreden. Wat er überhaupt de reden van was dat hij het nodig vond om al na een paar waarschuwingen met een machinegeweer het huis binnen te gaan, wordt ook niet duidelijk. Als zijn verklaring klopt, wist hij niet wie hij daarbinnen zou aantreffen. In dat geval had hij - eventueel met de nodige versterkingen - gerust meer tijd kunnen nemen om uit te vinden wie zich in het huis bevonden en diegenen de gelegenheid kunnen geven zich op een later moment over te geven. Er zijn aanwijzingen dat hij wel degelijk wist wie de geheimzinnige tijdelijke bewoners waren. Maar zelfs als we ervan uitgaan dat Barend en Jaap verraden zijn door een buurtgenote van Jaap, blijft het nog raadselachtig waarom ze hun onderduik actie met de dood moesten bekopen. We mogen aannemen dat Glück inmiddels is overleden. Zijn weduwe is, ver weg van haar eigen geboorteplek, begraven in zijn geboortestad, waarschijnlijk in hetzelfde graf als haar man. Aan hem kunnen we het niet meer vragen. Vandaar dat de navolgende reconstructie (helaas) vooral leunt op Glücks uitspraken, aangevuld met getuigenverklaringen van de Apeldoornse politieagent Klaas Algra, Evert Harms, de vader van Jaap, Hendrik Jan Westhof, de ambulancechauffeur die Jaap en Barend naar het Julianaziekenhuis reed. En, tot mijn verbazing, ook van mijn eigen grootvader, Arend Bijsterbosch.
Mijn opa verklaart het volgende: 'In september 1944 was mijn zoon Barend Bijsterbosch, die ook bij de spoorwegen werkzaam was, in verband met de spoorwegstaking thuis. Daar wij, spoorwegmensen, ons allen thuis niet erg zeker voelden, was ik naar Uddel gegaan. Naar ik, toen ik des avonds thuiskwam vernam was mijn zoon naar een zekere Harms aan de Polhoutweg gegaan. Harms had ook een zoon bij de spoorwegen. De volgende morgen, dit was op 22 september 1944, kreeg ik bericht van het politiebureau dat mijn zoon des nachts of des avonds tevoren in een woning aan de Polhoutweg was doodgeschoten.'
Wat daaraan voorafging, lezen we in de verklaring van Evert Harms: 'Mijn zoon was in verband met de spoorwegstaking thuis. (...) Daar wij het niet recht vertrouwden, dat hij met zijn vriend zijn intrek zou nemen in bovengenoemd [Polhoutweg24] perceel. Van dit huis had ik de sleutels. Het was door en voor de Duitsers gevorderd geweest, doch het was ruim 14 dagen leeg, dat wil zeggen: er waren geen bewoners meer in. De Duitse vrouw of vrouwen, die erin gehuisvest waren geweest, waren met de Dolle Dinsdag vertrokken. (...) Het was mij bekend dat Glück wel in dat huis kwam bij de Duitse vrouw of vrouwen.'
Dat laatste wordt ontkend door Christiaan Hendrikus Timmerman, een metselaar die klaarblijkelijk voor de Duitsers werkte:
'Ik kwam veel met hem [Glück] in aanraking. Volgens mijn overtuiging was Glück een bang persoon. Hij was geen partijman. Ik vond hem over het algemeen geen ongeschikte Duitser. Glück had geen omgang met vrouw Wilg die op nr. 24 was gehuisvest. Hij had een ander vriendinnetje.'
Waarom Glück er niettemin belang aan hechtte dat het huis (dat naar zijn vaste overtuiging nog gevorderd was door de Duitsers, in werkelijkheid liep de vordering tot 5 september, wat blijkt uit een verzegelde verklaring met handtekening van de burgemeester) onbewoond zou blijven, is niet zo vreemd. Een foto in het dossier, gemaakt in het begin van de jaren vijftig, laat zien dat de velden tussen het huis en de Willem III-kazerne een grote kale vlaktevormen. De afstand tussen de toenmalige Polhoutweg 24 en het dichtstbijzijnde kazernegebouw was kleiner dan tweehonderd meter. Strategisch terrein, zo blijkt ook als de verzetsstrijders Van Bijnen en Esmeijer op 28 november van dat zelfde jaar met fatale gevolgen hetzelfde terrein verkennen*
'Ik denk, dat –achteraf- mijn ouders verwijten, dat dit stom was, niet eerlijk is,' zegt de broer van Jaap over de beslissing van zijn ouders om Jaap en Barend in de Polhoutweg te laten onderduiken. Hij heeft ongetwijfeld gelijk. Dertig kilometer verderop werd verwoed gevochten tussen de Duitsers en de geallieerden. Chaos en onzekerheid regeerden. Maar achteraf bezien lijkt de keuze voor de Polhoutweg ongelukkig te zijn geweest. Met het dreunende oorlogsgeweld zo dichtbij stond ook het oordeelsvermogen van de Duitse bezetter onder grote druk. Binnen enkele weken zou dat onder de rook van Apeldoorn (in Putten) tot een nog groter drama leiden.
Op de avond van 21 september 1944 meldde (volgens Glücks eigen verklaring) een van de wachten van de kazerne waarvan hij de commandant was, dat er licht was gezien in het huis aan de Polhoutweg. Glück: 'met twee van mijn manschappen ben ik toen naar dat huis gegaan en heb meermalen geroepen 'Hier Duitse Wehrmacht,kom eruit.' Er kwam niemand naar buiten. Daarna ben ik het huis binnengedrongen en heb weer geroepen. Een van mijn manschappen, die buiten op post stond, riep mij, dat er boven iemand uit het raam wilde springen of zich voor het raam vertoonde (...) Ik ben toen naar buiten gegaan, doch zag boven niemand. Daarna ben ik weer naar binnen gegaan en ging de trap op naar boven.' In het getuigenverslag heeft iemand met potlood geschreven: 'alleen?' Een voor de hand liggende vraag. Glück was de hoogste officier in de kazerne. Als zijn actie bedoeld was om eventuele gewapende verzetsstrijders te arresteren of elimineren, had het meer voor de hand gelegen dat hij zijn ondergeschikten vooruit had gestuurd. Waarom er zo'n haast bij was, wordt nergens verklaard. Vooralsnog bleek nergens uit dat de aanwezige(n) in het huis bewapend waren, of op wat voor manier ook kwaad in de zin hadden. Wie het ook waren, ze konden geen kant op. Als Glück een kwartier langer zou hebben geprobeerd te communiceren met de jongens, zouden ze zich ongetwijfeld hebben overgegeven.
'Die mannen hadden de ramp aan hun eigen gedragslijn te wijten,' zegt Glück in een bijgevoegd rapport tegen een Arnhemse psychiater. 'Hij ontkent enige fout te hebben begaan,' aldus diezelfde psychiater, 'of het moest zijn de fout dat hij zichzelf zonder noodzaak in gevaar begeven heeft daar in Apeldoorn in het duister en alleen voorzien van een flauw zaklampje die woning te betreden waarvan al vaststond dat er zich op verdachte wijze personen in bevonden.'
Je hoort het de man met het brilletje en de zelfverzekerde blik zo zeggen. Hij twijfelde niet aan zichzelf. Maar het is de vraag of wij hem moeten volgen in zijn losse 'à la guerre comme à la guerre-verklaring.' Allereerst is er de vraag wat hij wist over de jongens die hij op 21 september in koelen bloede dood zou schieten. De neutrale mededeling dat hem 'door een van zijn posten' was gemeld dat er licht was gezien, geeft geen antwoord op de vraag door wie dat licht was gezien. Binnen onze familie wordt altijd aangenomen dat mijn oom en zijn vriend verraden zijn. Mijn moeder en mijn oom, Kees Posthuma, zijn de enigen die zich er ooit expliciet over hebben uitgelaten. Posthuma zegt (geïnterviewd door Jan Heerze): "Na de oorlog is er een proces geweest waar de verrader moest voorkomen." Hij merkt verder op dat hij (de verrader) leiding gaf aan een florerend bedrijf. Dat verhaal (dat Kees Posthuma ook maar uit de derde hand vernam) lijkt niet helemaal te kloppen, maar er zitten toch twee kernen van waarheid in: naar het zich laat aanzien is er een verrader (/verraadster) geweest en de dader gaf inderdaad leiding aan een grootbedrijf. De vrouw van Glück maakt er (in brieven die in het dossier zitten)meermalen melding van dat haar man niet gemist kan worden in de grote bouwonderneming met 150 man personeel waarvan Glück tot aan zijn arrestatie in1949 de baas is. Maar belangrijker is de mededeling van Klaas Algra, adjudant bij de Apeldoornse politie, d.d. 22 februari 1950:
"Daar wij van aanvang af overtuigd waren dat juist deze vrouw de aanwezigheid van personen in perceel Polhoutweg aan de Duitsers bekend had gemaakt, heb ik..."
Deze vrouw' komt niet voor in de archieven van het CABR. In het dossier zit wel een verslag van een gesprek dat Algra heeft gehad met een kennis van de vermoedelijke verraadster:
'Ik was toen alleen bij haar. Zij begon toen tegen mij te praten en zei 'O, vrouw *** ik heb het nog tegen niemand gezegd... U bent de enige die ik het zeg (...) je weet wel, van die jongens die doodgeschoten zijn in dat huis. Ik ben toen naar de kazerne gegaan om te zeggen dat er volk in dat huis was. O, had ik het maar nooit gedaan.'
Voorzover ik heb kunnen nagaan, moet die Polhoutlaan 34 nog dichter bij de kazernezijn geweest dan nr. 24. In elk geval vermeldt degene die aangifte doet bij Adjudant Algra dat de bewuste persoon 'op de hoek van de Polhoutweg en de Frankenlaan' woonde. (Mogelijk op nr. 34, waar in 1943 volgens een advertentiekaarten voor een NSB-propaganda bijeenkomst te koop zijn). Hoe betrouwbaar die aangifte is, valt te bezien. Maar de opmerking van Algra over de verdenking van deze *** lijkt te belangrijk om te negeren.
Hoe het ook zij: Glück verschaft zich toegang tot het huis (waarvan vader Harms de sleutels heeft), gaat de trap op, zichzelf bijlichtend met een zaklamp en vuurt tegen een uur of tien 's avonds een flink salvo zware munitie af (getuigenis van hoofdagent Jacob Nehmelman) die Barend Bijsterbosch op slag doodt en leidt tot de dood van Jaap Harms enige uren later in het Julianaziekenhuis. Op een politiefoto is de smalle overloop te zien waar de schietpartij plaatsvond. Er staan drie deuren op: twee kamerdeuren en een kastdeur. De linkerdeur geeft toegang tot de kamer waar Jaap en Barend zich schuilhielden tot (Glück)"juist toen ik me omdraaide, werd er een deur geopend en kwamen twee personen op mij af, op een afstand van 2 of 3 meter van mij verwijderd. Ik heb toen direct geschoten en 12 of 15 schoten afgegeven. Beide personen vielen neer. Nadat ik even deze personen had bekeken om de uitwerking van de schoten te zien, heb ik de kamers verder doorgekeken doch zag geen meerdere personen.'
De aanklager heeft klaarblijkelijk niet doorgevraagd. Had hij dat wel gedaan, dan had hij Glück kunnen vragen waarom die zich onverrichter zake had omgedraaid. Hij wist dat de jongens boven waren. Nu hij toch binnen was met de bedoelingorde op zaken te stellen, had hij toch op z'n minst de deuren kunnen openen? Hoe hij, eenmaal omgedraaid, met in de ene hand een zaklamp en in de andere hand zijn wapen zo snel heeft kunnen vuren is - op z'n zachtst gezegd - een raadsel. Barend en Jaap wisten dat ze geen kant op konden. Hoe Glück heeft kunnen vaststellen dat de jongens 'op hem af' kwamen, terwijl hij omgekeerd op de trapstond, is ook niet duidelijk. Dat de jongens, ongewapend als ratten in de val,op een lukraak moment naar buiten zijn gestormd om hun belager(s) te overmeesteren, lijkt ook een sterk verhaal. Gezien de kleine afstand van de kamerdeur tot de trap, hadden ze in dat geval meer succes moeten hebben. Geen van beiden heeft de trap gehaald.
"Ik kreeg wel de indruk, gezien de situatie, dat vanaf de zijde van de trap in de richting van één op de overloop uitkomende deuren was geschoten," verklaart Klaas Algra op 12 januari 1950.
Dat lijkt mij, alles overziend, de meest logische verklaring. Glück zal de jongens, met het wapen in de aanslag, nogmaals hebben opgeroepen zich over te geven. Toen ze beseften dat ontsnappen er niet meer in zat zijn ze de kamer uitgekomenen door Glück in koelen bloede neergeschoten.
Water precies gebeurde op die overloop zullen we nooit weten. De enige van de drie aanwezigen die het heeft kunnen navertellen, was erbij gebaat zijn eigen aandeel te bagatelliseren. Bij gebrek aan overtuigend bewijs en onder verwijzing naar het oorlogsrecht werd Glück vrijgesproken van schuld aan de dood van twee jongens die de pech hadden zijn pad te kruisen. Een dag later stuurde hij een schoonmaakster langs bij de familie Harms, om de sleutel op te halen, zodat ze in het huis kon gaan schoonmaken. Los van de schaamteloosheid van dit verzoek, doemt ook hier weer een vraag op: waar had ze die sleutel voor nodig, als Glück daags ervoor zo makkelijk binnen was gekomen? Het lijkt niet onaannemelijk dat hij wilde voorkomen dat iemand de woning van binnen zou bekijken en zo de ware toedracht zou ontdekken. Vader Harms heeft de sleutel niet afgegeven. In plaats daarvan is hij met Algra op 22 september gaan kijken in het huis. De jassen (met persoonsbewijzen) van Jaap en Barend lagen er nog. Dat zijn zoon overleden was, wist hij toen al: [Ik ben] (...) met mijn vrouw naar het ziekenhuis gegaan en hebben wij de lijken gezien en herkend," verklaart hij. Mijn opa is niet gegaan. Hij vond het risico, als ondergedoken spoorwegarbeider, te groot. Mijn oma heeft haar eigen zoon in het ziekenhuis geïdentificeerd. Ze zal het er met mijn opa over hebben gehad. Maar voor zover ik weet, heeft ze er verder nooit met een woord tegen iemand over gesproken.
In september 1949, vijf jaar na de zinloze dood van Barend en Jaap werd Glück in de door de Russen bezette zone van Duitsland gearresteerd. De rechtszaak vondbegin 1950 plaats. Begin maart werd hij veroordeeld tot drie jaargevangenisstraf in verband met zijn aandeel in de executie van de Amerikaanse piloot B.F. Moore en twaalf illegale werkers. Op 25 mei 1951 werd hij bij Venlo over de grens gezet na een verblijf van veertien maanden in de strafgevangenis in Vught. Hoe het hem daarna verging, is onduidelijk. Zijn vrouw, die in 2013 overleed, is begraven in zijn geboorteplaats. In de rouwadvertentie draagt ze nog altijd zijn achternaam.