Monument Slachtoffers Apeldoornsche Bosch
In het Prinsenpark staat een gebogen wand, bekleed met kleine, mozaïektegels. Het is het monument voor de slachtoffers van de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Deze was tussen 1909 en 1943 gevestigd aan de Zutphensestraat, waar nu 's Heerenloo 's Heerenloo Groot Schuylenburg en sinds 2020 het Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch te vinden is.
Tot januari 1943 hadden de nazi's Het Apeldoornsche Bosch ongemoeid gelaten. Sinds 1 april 1942 woonden en werkten er alleen nog maar joden in de inrichting. Het niet-joodse personeel moest toen worden ontslagen. Het personeelsbestand kwam echter weer ruimschoots op peil, omdat joden vooral uit het westen zich meldden als werknemer. Zo konden ze deportatie ontlopen én nuttig werk doen.
Er waren wel wat onrustbarende signalen, maar die bereikten de werkvloer meestal niet. Op 19 januari 1943 kwam er een bedreigend bericht: personeelsleden die nog buiten de inrichting woonden, moesten voortaan binnen de inrichting wonen.
Het definitieve signaal kwam op woensdag 20 januari 1943. Uit Westerbork arriveerde een groep van ongeveer honderd leden van de Ordedienst. Dat was de kamppolitie, die bestond uit Nederlandse en Duitse joden. Van een Apeldoornse spoorman kwam het bericht dat er op het station een trein van veertig wagons zou worden samengesteld, genoeg om 1500 mensen te transporteren.
Toen begon een gruwelijke nacht: personeelsleden realiseerden zich dat zíj zouden kunnen vluchten. Of waren ze moreel verplicht te blijven? Van de ongeveer 350 personeelsleden vluchtte ongeveer de helft. Eén verpleger besloot samen met zijn vrouw tot zelfmoord. Waarschijnlijk zijn er ook zo’n tachtig ‘betere’ patiënten gevlucht. De rest van het personeel werkte hard om levensmiddelen- en voedselpakketten klaar te maken. Ervaren verpleegkundigen namen verbandmiddelen, spuiten en injectievloeistoffen onder hun hoede.
Op 21 januari nam Aus der Fünten, het hoofd van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, de leiding over van de directeur, dr. Lobstein. De ontruiming begon. Het terrein was omsingeld, net als het Apeldoornse station. De Duitsers sloten de directeur met zijn staf op in zijn kamer. Ook een deel van het personeel werd gescheiden van de patiënten.
Vrachtauto’s reden voor. Patiënten werden ingeladen en met hoge snelheid naar het station gereden. Doodzieke mensen moesten gedragen worden. Er waren patiënten in een dwangbuis, enkelen liepen naakt het stationsterrein op. De Ordedienst dreef ze in de goederenwagons. De laatste afdeling die ontruimd werd, was het Paedagogium Achisomog (= mijn broeder te hulp) voor zwakzinnige en zwakbegaafde kinderen en kinderen met opvoedingsmoeilijkheden. Om vijf uur in de ochtend van vrijdag 22 januari zaten alle patiënten in de ijskoude goederentrein. De bagage, de levensmiddelen, de medicijnen, alles lag nog in de paviljoens.
Aus der Fünten sprak in de eetzaal het achtergebleven personeel toe. Hij wilde vijftig vrijwilligers om mee te gaan in de trein. Twintig meldden zich. Aus der Fünten wees er nog dertig aan. Zij werden naar het station gebracht, waar enkelen bij de patiënten in de goederenwagons terechtkwamen. De overigen moesten in een aparte personenwagon stappen.
Om zeven uur in de ochtend vertrok de trein met - naar we nu aannemen - 1.080 patiënten en 51 van de personeelsleden. Op zondag 24 januari kwamen ze aan in Auschwitz/Birkenau. Bij aankomst hebben zich gruwelijke taferelen afgespeeld, waarover uiteenlopende getuigenissen zijn afgelegd. In ieder geval is er van niemand uit dit transport ooit nog iets vernomen.
Het personeel dat niet vluchtte of werd meegestuurd, hun inwonende gezinsleden en diverse inwoners van Apeldoorn die zich op 19 januari op het terrein van de instelling moesten melden kwamen op 22 januari in Westerbork aan. De meesten van deze 237 mensen werden vrijwel meteen doorgestuurd naar de vernietigingskampen. Lobstein, zijn vrouw en een klein aantal personeelsleden, sommigen met hun gezinnen, moesten nog tot 1 februari op het terrein blijven. Toen gingen ook zij naar Westerbork. Van de personeelsleden die op 22 januari en 1 februari in eerste instantie naar Westerbork werden gedeporteerd, overleefden slechts 21 de kampen (het getal is onzeker). Van de groep gevluchte personeelsleden overleefde waarschijnlijk de helft (ongeveer 75) de oorlog.
Het onderzoek naar de namen van de slachtoffers waarmee John Stienen en Lucie Beaufort zich al enkele jaren bezighouden, is nog steeds gaande. Op www.joodswmonument.nl is een dossier Het Apeldoornsche Bosch te vinden met meer informatie over dit onderzoek.
De namen van de slachtoffers zijn bij aankomst in Auschwitz-Birkenau niet genoteerd en er was er ook geen transportlijst van Westerbork. Daarom zijn de namen van de slachtoffers lang onbekend gebleven.
Bij de herdenking op 22 januari 2018 - 75 jaar na dato - heeft Eléon Jacob de Haas, zoon van Lea Leuiken, die als leerling verpleegster in het Apeldoornsche Bosch werkte, een aangrijpend verhaal verteld over zijn moeder en haar vriend Coen Hoek. Klik hier om het te lezen.
Op 28 januari 2019 heeft professor Micha de Winter (zoon van een oud-medewerker van het Apeldoornsche Bosch) in zijn toespraak de lotgevallen van zijn familie in relatie tot het Apeldoornsche Bosch op indringende wijze naar voren gebracht en een pleidooi gehouden voor een educatief herinneringscentrum op het terrein van Groot Schuylenburg. Dat centrum is op 26 januari 2020 officieel in gebruik genomen.
Meer informatie over het Apeldoornsche Bosch vindt u op de website www.apeldoornschebosch.nl